|
RICKIE LEE JONES : DUCHESS OF COOLSVILLE - AN ANTHOLOGY |
|
Disc One (76:07)
Disc Two (71:31)
Disc Three (77:01)
Label : Rhino Release Year : 2005 Review (AllMusic) : Duchess of Coolsville is Rhino's three-CD career retrospective of the work of singer and songwriter Rickie Lee Jones, an artist who changed the face of pop in the 1970s in her own way beginning with her surprise hit "Chuck E's in Love." Since that time she has continued on a highly personal, often idiosyncratic path; one that does not always give the marketplace its due. Critics have celebrated and vilified her. Her hardcore legion of fans has scratched their collective head more than once in the last 26 years, over her changes in direction, her sporadic activity, and even at some of her live performances. But Jones has always been stubbornly true to the restless, sometimes tempestuous heart of the artist she is. Thank goodness. This collection, co-produced by Jones and Karen Ahmed, is an example of what every career retrospective should be. The three discs contained here feature generous helpings from all of her studio recordings, as well as live material. Discs one and two present her catalog from Rickie Lee Jones to The Evening of My Best Day. In addition, there are some real rarities, such as "Easter Parade," performed with the Blue Nile, and the live version of "Something Cool," released only on the cassette version of Girl at Her Volcano. Jones' cover of Donovan's "Sunshine Superman" is here from the Party of Five soundtrack, as is "Atlas' Marker (Aviator's Song)," her contribution to Century of Song with Bill Frisell. But there's much more. For starters, the set includes a whopping total of eight unissued demos, including one of "Young Blood" and another of "Satellites." The sequencing is another plus. While it may be irritating for those who like the "same old same old" of chronological style, or those who wish all album's tracks were kept together, this method, as free-ranging as the artist herself, makes for a much more engaging , poetic, and surprising listen. It's a complete yet utterly wonderful jolt to hear "Vessels of Light" from Ghostyhead followed by "We Belong Together" from Pirates, or "Bitchenostrophy" from The Evening of My Best Day preceding her read of "Bye Bye Blackbird" from Pop Pop. The package itself is elegant. It's not only full of photographs, but has essays by Hilton Als and Lee Cantelon, and Walter Becker; there's a long introductory poem by Jones, and testimonies from peers such as Randy Newman, Emmylou Harris, Chuck E. Weiss, Quincy Jones, and others, as well as people Jones has influenced such as Stina Nordenstam and Tori Amos. It's everything a career retrospective should be and then some, and it places the artist in her proper context: as an adventurer with a fiery yet tender heart that expresses itself in song without reservation, artifice, or guile. Review (Humo) : Een fan incasseert rake klappen in z'n leven. Er zijn duizend voorbeelden van artiesten die briljant debuteren en vervolgens met elke plaat minder worden. Ook Rickie Lee Jones debuteerde briljant, en het is geen toeval dat de titel van de driedubbele... Een fan incasseert rake klappen in z'n leven. Er zijn duizend voorbeelden van artiesten die briljant debuteren en vervolgens met elke plaat minder worden. Ook Rickie Lee Jones debuteerde briljant, en het is geen toeval dat de titel van de driedubbele anthology 'Duchess of Coolsville' verwijst naar een song op die eerste plaat. Alleen: zitten we twintig jaar later nog op haar overschotjes te wachten? Ja. (Suspense is nooit mijn sterkste kant geweest). Rickie Lee heeft een extreem artistiek temperament, en de momenten waarop ze dat kamerbreed laat hangen zijn niet aan mij besteed: intellectualistisch gezwam in exotisch bedoeld maar irritant Franglais, té jazzy arrangementen, multiculturele experimentjes waarvan de bedoelingen beter zijn dan de melodie... Dié Rickie Lee zou gebaat zijn bij een strengere producer, maar die houdt ze buiten de deur, want haar rolmodel Joni Mitchell doet ook alles zelf. Niettemin leveren drie cd's minstens een dozijn parels op. Ik ben vooral blij dat de mooie duetten met minder bekende muzikanten van de vergetelheid zijn gered. Het ingetogen 'Autumn Leaves' met bassist Rob Wasserman, bijvoorbeeld. De spookachtige ballad 'Easter Parade' met The Blue Nile. Het speelse 'Makin' Whoopee' met Dr. John. De knappe concertfragmenten, totnogtoe alleen verschenen op een allang vergane twelve inch. De tijdens een soundcheck godzijdank opgenomen briljante spielerei 'Atlas' Marker', met Bill Frisell. Op haar beste momenten ('Coolsville', 'Weasel and the White Boys Cool', 'The Last Chance Texaco', 'Living it up'...) kon Rickie Lee een beroep doen op gedienstige topmuzikanten die een subtiel, glorieus, foutloos én warm klanktapijt weven van het soort dat ook 'Little Criminals' van Randy Newman boven zichzelf deed uitstijgen. Soms wil ze te krampachtig Miles Davis achterna (je krijgt soms het gevoel dat ze popmuziek eigenlijk te min vindt, net zoals goeie acteurs met een groot ego per se willen regisseren). Maar als ze zich houdt aan haar grootste talent - rijke harmonieën en wonderlijke melodieën; easy listening met een complexe structuur - is het genieten van ballads als 'Skeletons' en 'On a Saturday Afternoon in 1963'. Wie nog niets van Rickie Lee in huis had, kan ook z'n voordeel doen met haar beste songs, die hier gerecycleerd worden: het onverwoestbare 'Chuck E's in Love', natuurlijk - de meest originele manier om niet 'I love you' te zeggen - en 'Pirates' en al die andere songs die samen een genre op zich vormen. Want als je een artiest definieert als iemand die muziek maakt die je vanaf de eerste noten herkent als van hem/haar en van niemand anders, dan is Rickie Lee Jones een topartiest. En op hoeveel platen staan 48 songs en hooguit een handvol stinkers? |